Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [12]Onze vaders hebb[13]en gezondigd, en [14]zijn niet [meer], [15]en wij dragen hun ongerechtigheden. 12. Dat is, onze voorouders. 13. Alsof zij zeiden: Onze voorouders zijn veel verdragelijker behandeld dan wij, want als zij gezondigd hebben, zo in de woestijn als in het land Kanaan, zo zijn zij daarover met den dood gestraft geworden, of de vijanden hebben hen gedood, of de venijnige slangen hebben hen gestoken, of zij zijn van de aarde verslonden, of aan de pest gestorven [zie 1 Kor.10:]; maar wij moeten de straffen van hunne en onze zonden dragen [zie boven hfdst.3 vs.39, en hfdst.4 vs.6,22], niet alleen met ene, maar met verscheidene belegeringen, niet alleen met wegvoering in de Babylonische gevangenschap, maar ook met al de ellenden, die wij daar lijden en uitstaan moeten, zodat het ons beter en verdragelijker ware eens te sterven dan aldus te leven en vele doden te sterven in langdurige ellende. 14. Dit moet men alzo verstaan, dat zij niet meer voorhanden zijn, of dat zij niet meer op aarde zijn; gelijk Job 3:16; Ps.39:14; Jer.31:15, en Matth.2:18; zie de aantekening aldaar. 15. De zin is: Wij, zijnde het zondig zaad van het zondig geslacht, dragen de straf hunner zonden, achtervolgens hetgeen er geschreven staat Ex.20:5; Jer.32:18. Dat er staat Ezech.18:20, te weten: de ziel die zondigt zal sterven, is en blijft waar, alsook dat de zoon de ongerechtigheid des vaders niet dragen zal; maar hetgeen hier in vs.7 staat is te verstaan van die zonen of kinderen, die de voetstappen hunner vaderen in het zondigen navolgen en alzo de maat hunner ongerechtigheid opvullen.